Hoofdstuk 5

Opdracht 1)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Kenden de vikingen geld?
  2. Wat deden de vikingen op hun plundertochten?
  3. Bekijk de afbeelding: Van welke groep mensen kwam deze vrouw?
  4. Waar zorgden de vrouwen voor?
  5. Gingen ze ook op plundertocht?

 

Opdracht 2)

 

Bekijk dit filmpje: (let op! Bevat een gewelddadige plunderaanfal!) 
  1. Wat zie je in dit filmpje?
  2. Hoe waren de vikingen?
  3. In dit filmpje wordt een verhaal verteld. Wat is dat verhaal?
  4. Verdeel de gebeurtenissen uit dit filmpje in 3 groepen: Zacht, Ruig, Wild.
  5. Wat wordt er verteld in het begin?

 

Opdracht 3)

 

Bekijk dit filmpje: (Wickie de Viking 1975)

  1. Wat is nou het grote verschil met het andere filmpje?
  2. Wat is eigenlijk onmogelijk/niet waar?
  3. Welke voorwerpen/personages/gewoontes herken je uit de les en het andere filmpje?
  4. Waaraan kun je zien dat dit voor kinderen is?
  5. Als je dit filmpje bekijkt, in welke zelfverzonnen begrip zou je deze vikingen plaatsen?

 

Opdracht 4)

 

Bekijk dit filmpje:

  1. Waarin lijkt dit wat echter dan in het tekenfilmpje? (''het is niet getekend'' is geen antwoord)
  2. Wat is eigenlijk onmogelijk/niet waar?
  3. Welke voorwerpen/personages/gewoontes herken je uit de les en het andere filmpje?
  4. Waaraan kun je zien dat ditvoor kinderenis?
  5. Als je dit filmpje bekijkt, in welke zelfverzonnen begrip zou je deze vikingen plaatsen?

 

Opdracht 5)

 

Bekijk deze plaatjes:

  1. Als je denkt wat in je tekstboek staat, waarom zouden deze attracties ''vikingen'' heten?
  2. Wat is onmisbaar in een vikingstad? (kijk in je boek)
  3. Waarom woonden de goden in een fjord?
  4. Waarom denk je dat de vikingen niet naar bijvoorbeeld Afrika gingen?
  5. Waarom plunderden ze steden?

 

Opdracht 6)

 

Bekijk de afbeelding.

  1. Wat hebben ze gemeen met de vikingen?
  2. Zijn ze vikingen? (leg je antwoord uit.)
  3. Waarom zijn ze wel/geen vikingen?
  4. Waaraan zie je dat ze vikingen kunnen zijn?
  5. Welk beeld heb jij bij het woord: ''vikingen''?

 

Opdracht 7)

 

Bekijk de afbeelding:

  1. Wat zie je op de plaat?
  2. Waar zou dit kunnen zijn? (waarom?)
  3. Wat zijn ze aan het doen? (onderbouw je mening met argumenten.)
  4. Is dit de tijd dat de vikingen christen waren, of dat ze geen christen waren? (blz 14 van je tekstboek)
  5. Was dit een tijd van onrust? (onderbouw je mening met argumenten.)

 

Opdracht 8)

 

Waar of niet waar?

  1. Ik wil in die tijd leven.
  2. Ik ben een echte viking!
  3. Ik ben een echte bouwer.
  4. Ik ben een christen.
  5. Ik ben ongeveer 50% viking.